Onderzoek
In 2022 zijn een vijftal in opdracht van de COGEM opgestelde onderzoeksrapporten verschenen. De COGEM laat ter ondersteuning van haar werkzaamheden onderzoek doen door derden. Zoals ook blijkt uit de in 2022 verschenen rapporten, richt het COGEM onderzoeksprogramma zich op de volle breedte van haar werkveld, met een focus op het verbeteren van de milieurisico-analyse, de ontwikkelingen op het gebied van introductie in het milieu van ggo’s, het identificeren en categoriseren van aan genetische modificatie gerelateerde ethisch-maatschappelijke vraagstukken en het identificeren van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en trends.
Informatie voor beleid en politiek
On the nature of nature (CGM 2022-01)
In het onderzoeksrapport ‘On the nature of nature – A study on the use and meaning of nature and (un)naturalness in the literature on genetic modification’ wordt door de onderzoekers van het UMC Utrecht en de Erasmus School of Law de verschillende betekenissen ontrafeld die aan het begrip ‘natuurlijkheid’ worden toegekend. De vraag of iets wel of niet ‘natuurlijk’ is, speelt een belangrijke rol in het maatschappelijke debat over genetische modificatie. Een veelgenoemd bezwaar tegen genetische modificatie is dat het ‘onnatuurlijk’ is. Daar wordt tegenin gebracht dat genetische veranderingen ook in de ‘natuur’ voorkomen, of dat de mens ‘van nature’ streeft naar innovatie. Er worden daarbij vaak verschillende betekenissen van ‘natuurlijkheid’ naast elkaar gebruikt, waardoor het debat kan vertroebelen of vastlopen. Door de verschillende betekenissen op een rij te zetten, biedt het rapport een handvat om te verhelderen wat er in een debat met ‘natuurlijkheid’ bedoeld kan worden. Het geeft daarmee inzicht in de waarden die maatschappelijke discussies drijven waarin ‘natuurlijkheid’ een rol speelt. Dit kan helpen misverstanden te voorkomen en polarisatie tegen te gaan, maar bovenal draagt het begrip voor verschillende zienswijzen bij aan een open dialoog. Om in de praktijk te kunnen duiden welke betekenis van het woord ‘natuurlijkheid’ in een specifieke context wordt gebruikt, hebben de onderzoekers een vragenlijst toegevoegd. Het rapport biedt een doorgronding van een argument dat in tal van debatten gebruikt wordt en de mogelijkheid om de onderliggende waarden die bij deze debatten een rol spelen, beter te begrijpen.
Veerkrachtig biotechnologiebeleid (CGM 2022-05)
De COGEM heeft een onderzoeksproject laten uitvoeren naar het biotechnologiebeleid, teneinde lessen te leren uit de coronapandemie voor de toekomst. Het onderzoek, uitgevoerd door een extern consortium onder leiding van Bureau KLB, heeft zich gericht op het besluit in de EU om een deel van de vergunningprocedures op te schorten voor het onderzoek naar coronavaccins en geneesmiddelen teneinde met name de ontwikkeling van vaccins te versnellen. Door dit besluit hoefden ggo’s die in klinische onderzoek bij mensen werden getest als vaccin of geneesmiddel tegen COVID-19, niet langer beoordeeld te worden op veiligheid voor mens (bevolking) en milieu. De auteurs komen tot een aantal opvallende conclusies. Achteraf blijkt dat de opschorting van de milieurisicobeoordeling de beschikbaarheid van vaccins niet of nauwelijks heeft versneld. De juridische grondslag voor de opschorting van de milieurisicobeoordeling lijkt te ontbreken, en onduidelijk is wanneer de vergunningplicht weer van kracht wordt. En de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij eventuele schade aan mens en milieu zijn niet vastgelegd. Opschorting van toelatingsprocedures kan het vertrouwen in de overheid en in de vaccinontwikkeling ernstig schaden. Ten tijde van het EC besluit was in Nederland al een effectieve versnelde noodvergunningsprocedure voor klinische studies ingesteld. Aan de hand van de bevindingen in het onderzoeksrapport heeft de COGEM geadviseerd om binnen de EU afspraken te maken voor EU-brede versnelde procedures, gelijk aan de Nederlandse 28-dagen procedure.
An exploration of the potential contribution of genetic modification and genome editing to the development of abiotic stress-tolerant crops as compared to conventional breeding (CGM 2022-04)
De verwachtingen over de rol die nieuwe biotechnologische technieken, en met name ’gene-editing’, kunnen spelen bij de veredeling van gewassen, zijn hoog gespannen. Mede met het oog op de klimaatopwarming is er dringend behoefte aan gewassen die beter bestand zijn tegen droogte, zout, wateroverlast en andere abiotische stressfactoren. De vraag is of deze verwachtingen niet al te hoog gespannen zijn. De COGEM heeft een literatuuronderzoek door Wageningen University & Research en Wageningen Food Safety Research laten uitvoeren om een realistisch beeld te krijgen van de rol die gene-editing kan spelen bij het ontwikkelen van stresstolerante gewassen. Bij dit onderzoek zijn ook de ontwikkelingen op het gebied van (transgene) genetisch gemodificeerde abiotische stresstolerante gewassen in kaart gebracht. Uit het rapport blijkt dat er veel onderzoek naar droogtetolerante en in mindere mate aan zout- en hittetolerante gewassen gedaan wordt, maar dat de resultaten van de thans uitgevoerde veldproeven met gene-edited stresstolerante gewassen nog niet beschikbaar zijn en er ook nog geen gewassen op de markt zijn gekomen. Aan de hand van de resultaten van het rapport merkt de COGEM op dat gene-editing een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de abiotische stresstolerantie van gewassen en de ontwikkeling van abiotische stresstolerante gewassen kan versnellen. Zij acht het van belang dat in de discussie over gene-editing een genuanceerd, realistisch beeld wordt geschetst van de mogelijkheden van gene-editing en geen onrealistische hoge verwachtingen worden gecreëerd.
Risicoanalyse en vergunningverlening
Viral replicon systems and their biosafety aspects – Inventory and description of viral replicon systems and characteristics relevant for risk assessment (CGM 2022-06)
Zogenaamde virale replicons worden steeds vaker ingezet, zowel als hulpmiddel in (fundamenteel) laboratoriumonderzoek, als bij medische toepassingen in het vaccin- en kankeronderzoek. Replicons zijn van wildtype virussen afgeleid en kunnen na infectie van een gastheercel nog wel hun (virale) genoom repliceren, maar zijn niet in staat om nieuwe virusdeeltjes te vormen en kunnen daardoor niet verder verspreiden. Hiervoor zijn één of meerdere genen uit het virale genoom verwijderd of vervangen door een transgen (‘gene-of-interest’). Voorbeelden van replicons zijn de zogenoemde zelf-amplificerende mRNA-vaccins tegen COVID-19 en influenza, die thans in ontwikkeling zijn. Gezien de toename van het aantal adviesvragen over inschaling van werkzaamheden met replicons heeft de COGEM een onderzoeksproject laten uitvoeren door Perseus B.V naar de verschillende aspecten rond repliconsystemen. Er is een groot aantal virale repliconsystemen in kaart gebracht. Ondanks die grote verscheidenheid zijn er een aantal gemeenschappelijke milieurisico-aspecten. Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport heeft de COGEM een advies uitgebracht over generieke omlaagschaling van de inperkingsmaatregelen bij experimenten met replicons afgeleid van alfavirussen en flavivirussen.
Bird feed and flower seed mixtures: potential for disseminating genetically modified seeds (CGM 2022-02)
Uit onderzoek in Zwitserland en Nederland is eerder gebleken dat vogelvoer onbedoeld gg-zaden kan bevatten. Dit vormt mogelijk een verspreidingsroute voor gg-gewassen in het milieu. Om hier beter inzicht in te verkrijgen heeft de COGEM een inventarisatie laten uitvoeren naar de samenstelling en herkomst van zaadmengsels, en laten onderzoeken of deze mengsels gg-zaden bevatten. Uit interviews met zaadmengselproducenten en -distributeurs blijkt dat de zaden voor bloemenzaadmengsels hoofdzakelijk in Europa, waar nauwelijks gg-gewassen worden geteeld, worden geproduceerd. Daarentegen worden zaden voor vogelvoer meestal geïmporteerd uit landen buiten de Europese Unie. Hoewel er verschillende gg-gewassen zijn toegelaten voor gebruik in diervoeder, nemen vogelvoerproducenten maatregelen om de aanwezigheid van gg-zaden te voorkomen. Uit analyses bleken er gg-zaden in 5 van de 30 vogelvoermengsels aanwezig. Het betrof zaden van de in de EU voor import en verwerking toegelaten gg-koolzaadlijnen GT73, MS8 en RF3. Het percentage vermenging is niet bepaald, waardoor niet bekend is of de mengsels als ggo-bevattend geëtiketteerd hadden moeten worden. Aan de hand van het onderzoek concludeert de COGEM dat vogelvoer een mogelijke verspreidingsroute vormt voor gg-zaden. Vergunninghouders van gg-gewassen zijn verplicht om te monitoren of het gg-gewas onverwacht schadelijke effecten veroorzaakt (‘general surveillance’). De monitoring van gg-gewassen richt zich op dit moment op overslagpunten en de verwerkende industrie. De mogelijke verspreidingsroute via vogelvoer van gg-koolzaad (en toekomstige andere gg-gewassen die zich in het Nederlandse milieu kunnen handhaven), zou in de monitoringsplannen opgenomen moeten worden.