De COGEM in cijfers

Publicaties en activiteiten in 2022

 

De COGEM heeft 68 adviezen en signaleringen uitgebracht in 2022. Hiermee heeft de COGEM de topdrukte van de afgelopen jaren achter zich gelaten en is het aantal publicaties weer op het niveau van 2016 en de jaren daarvoor (zie figuur 1). De COGEM adviseert zowel gevraagd als ongevraagd. In 2022 betroffen 91% van de publicaties gevraagde adviezen over vergunningaanvragen (zie kader). In tegenstelling tot de voorgaande jaren was de subcommissie Landbouw (ScL) betrokken bij de voorbereiding van de meeste publicaties (32). De subcommissie Medisch Veterinair (ScMV) bereidde 30 publicaties voor. Drie publicaties werden door de subcommissie Ethiek en Maatschappelijke Aspecten (ScEMA) opgesteld. Verder werden 3 adviezen gezamenlijk door de ScL en de ScMV voorbereid.

Het leeuwendeel van de publicaties van de COGEM betreft door de vergunningverlener gevraagde adviezen naar aanleiding van vergunningaanvragen. In de ggo-regelgeving bestaan drie typen vergunningaanvragen. Vergunningaanvragen voor zogenaamd ‘Ingeperkt Gebruik’ hebben betrekking op experimenten die in laboratoria, dierverblijven of kassen e.d. plaatsvinden, vergunningaanvragen voor ‘Introductie in het Milieu’ betreffen experimenten met ggo’s die worden gedaan buiten ingeperkte ruimtes, zoals veldproeven en gentherapiestudies, en als laatste zijn er ‘Markttoelatingen’, vergunningen voor commerciële activiteiten met ggo’s. Vergunningen voor Ingeperkt gebruik en Introductie in het milieu zijn nationale aangelegenheden en worden in Nederland door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), dan wel door de gemandateerde vergunningverlener, het Bureau GGO, afgegeven. De vergunningverlening voor markttoelatingen zijn gecentraliseerde EU-procedures. Een afgegeven vergunning voor markttoelating geldt dan ook voor alle EU-lidstaten. De toelatingsprocedure voor import of teelt van gg-gewassen verloopt via de European Food Safety Authority (EFSA) en die voor medicijnen via de European Medicines Agency (EMA). De laatste procedure is in zijn geheel vertrouwelijk, inclusief om welke ggo’s of middelen het gaat. COGEM adviezen hierover worden dan ook niet gepubliceerd.

De daling in uitgebrachte adviezen is hoofdzakelijk terug te voeren op het lage aantal ingediende aanvragen voor importvergunningen voor gg-gewassen in de EU, en een daling van het aantal adviesvragen over klinische studies. De COGEM heeft eerder adviezen met generieke milieurisicobeoordelingen uitgebracht voor de meest gangbare gentherapiestudies; klinische studies met Adenovirale vectoren, AAV-vectoren en met retro- en lentivrale vectoren getransduceerde cellen. Dit betekent dat de COGEM niet langer over klinische studies die onder de reikwijdte van de generiek adviezen vallen, hoeft te adviseren. Dit is het leeuwendeel van de in Nederland uitgevoerde gentherapiestudies. Naast dat dit een aanzienlijke en welkome verlichting van de werkdruk voor de COGEM betreft, leidt het ook tot een sterke vereenvoudiging voor aanvragers. Mede op basis van deze generieke adviezen zijn door het ministerie vereenvoudigde procedures voor een vergunning onder vaste voorwaarden (VoV) ingesteld, waarbij niet langer een milieurisicobeoordeling uitgevoerd hoeft te worden en volstaan kan worden met een toetsing of een aanvraag aan de criteria van de VoV voldoet, en de aanvrager versneld een vergunning krijgt.

grafiek-1

 

De daling van het aantal adviesvragen voor de import van gg-gewassen in Europa (markttoelatingen)n is gecompenseerd door een stijging van het aantal adviesvragen over planten en micro-organismen geassocieerd met planten (ingeperkt gebruik). Hierdoor is het aantal door de subcommissie Landbouw voorbereide adviezen gelijk gebleven aan eerdere jaren. Verwacht wordt dat het aantal vergunningaanvragen voor import van gg-gewassen in 2023 weer zal stijgen.

grafiek2

 

Naast adviezen over specifieke vergunningaanvragen heeft de COGEM ook een aantal adviezen van meer generieke aard uitgebracht. De COGEM is gevraagd om te adviseren over eventuele noodzakelijke inperkingsmaatregelen bij de inzet van verschillende biologische bestrijders in kassen en plantencellen voor genetisch gemodificeerde gewassen (PKb-I en PC-I niveau). Volgens de Regeling ggo is de aanwezigheid van ongedierte en vliegende insecten die geen onderdeel uitmaken van experimenten in kassen en kweekcellen, niet toegestaan. Echter, soms is het wenselijk om biologische bestrijders in te zetten om planten te beschermen tegen plaaginsecten en het ministerie van IenW is daarom voornemens de Regeling ggo aan te passen. Maar sommige biologische betrijders zijn in staat tot verspreiding van pollen uit de kas of een plantencel. Daarom heeft de COGEM in een vijftal adviezen de eventueel noodzakelijke inperkingsmaatregelen voor de vaakst toegepaste biologische bestrijders op een rij gezet.
Een ander gevraagd advies betrof de vraag of de toepassing van ‘targeted nucleases’, zoals CRISPR-Cas9, in AAV-vectoren in klinische studies voldoet aan de voorwaarden van de generieke milieurisicobeoordeling voor AAV-vectoren. De COGEM was van oordeel dat dit inderdaad het geval is, maar dat er enkele aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn zoals het uitsluiten van toediening in de geslachtsorganen.
Ook heeft de COGEM een advies uitgebracht over een generieke omlaagschaling van experimenten met virale replicons afgeleid van alfavirussen en flavivirussen. Steeds vaker wordt in laboratoriumonderzoek gewerkt met zogenaamde virale replicons. Deze zijn afgeleid van virussen en kunnen na infectie van een cel nog wel hun (virale) genoom repliceren, maar zijn niet in staat nieuwe virusdeeltjes te vormen en kunnen daardoor niet verder verspreiden. Dit komt omdat één of meerdere genen die coderen voor eiwitten die het virusdeeltje vormen (de structurele eiwitten), verwijderd of vervangen worden door een transgen. Voor de veel gebruikte flavivirus en aplphavirus replicons heeft de COGEM geadviseerd dat ze op een lager inperkingsniveau gehanteerd kunnen worden.

Signaleringen

Onderzoek met genetisch gemodificeerde organismen mag alleen plaatsvinden indien de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Echter om ruimte te geven aan innovatie en gezondheidszorg, is het volgens de Nederlandse regelgeving ook mogelijk om gentherapieonderzoek met iets grotere milieurisico’s toe te staan, mits deze ‘aanvaardbaar’ zijn. Dit is echter niet verder uitgewerkt of geïmplementeerd in de regelgeving en in de vergunningverleningsprocedures. Het is dan ook de vraag, hoe een afweging gemaakt kan worden over wat ‘aanvaardbaar’ is of niet. Ter voorbereiding van mogelijke toekomstige casussen heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de COGEM gevraagd om in kaart te brengen welke elementen een rol zouden moeten spelen bij de afweging over aanvaardbaarheid van milieurisico’s. In de signalering ‘Risico’s voor mens en milieu bij gentherapieonderzoek: Wat is aanvaardbaar?’ beschrijft de COGEM de contouren van een afwegingskader, dat structuur, consistentie en transparantie kan bieden. In de signalering worden de uitgangspunten en stappen in het afwegingskader beschreven, en nader ingegaan op de belangrijkste afwegingselementen. Bovendien worden de verschillende afwegingselementen vertaald naar een vragenlijst en wordt ingegaan op noodzakelijke benodigde expertise om een afweging te kunnen maken.